|
LICHAAM:
Borst eerder diep dan breed, met voldoende afstand tot de grond en de onderkant van de borst
bevindt zich qua hoogte in het midden tussen de grond en de schoft. Het lichaam iets langer<
dan hoog, zo gemeten dat de afstand van schoft tot staartaanzet iets langer is dan de afstand
van schoft tot de grond. De rug is recht. Ribben vrij horizontaal vanaf de ruggegraat, vlakker
wordend aan de zijden, zodat de omvang van de borstkas achter de ellebogen omspannen kan
worden door twee handen, ongeveer 40-43 cm. De lendenen moeten kort, sterk en goed
gespierd zijn.
STAART:
Mag in rust hangen. In beweging moet de staart rechtop staan.
VOORHAND:
Schouders goed schuinliggend en niet zwaar gespierd. Voorbenen recht van bot van schouder
tot de tenen, zowel van voren als van opzij gezien, en met voldoende lengte van de opperarm,
zodat de ellebogen onder het lichaam staan. De voorborst is duidelijk zichtbaar.
ACHTERHAND:
Sterk en gespierd, goed gebalanceerd in verhouding tot de schouder, achterbenen recht indien
van achteren bezien de hond vrij staat. Knieën goed gehoekt en spronggewricht (hakken) lag.
VOETEN:
Rond, hard met stevige zooltjes, niet groot en gemiddeld breed, tenen middelmatig gebogen,
noch in- noch uitdraaiend.
GANGWERK:
Zuiver, vrij en levendig.
VACHT:
Mag, glad, broken of ruw zijn. De vacht dient weerbestendig te zijn. Bij voorkeur
niet zichtbaar getrimd.
KLEUR:
Wit moet overheersen, met zwarte, tan of bruine aftekeningen.
|
|